Henricus Johannes (Harrie) Kuyten (Utrecht 1883 – 1952 Schoorl)

Harrie Kuyten

Harrie Kuyten was een Utrechtse graficus, kunstschilder, tekenaar, lithograaf en houtsnijder. Kuyten was een leerling van de Akademie voor Beeldende Kunsten in Antwerpen en ontving gedurende drie jaar de Koninklijke Subsidie. Na vele omzwervingen door Europa nestelde hij zich in Amsterdam en later in Schoorl. Raoul Hynckes vond in Kuyten ‘een ideale reisgenoot’ en een ‘zeer talentvol schilder’: Ik heb weinig schilders gekend, die zo gewetensvol te werk zijn gegaan als juist Harrie. In de schaduw van de belangrijkste Nederlandse modernisten aan het begin van de twintigste eeuw zoals Kees van Dongen, Jan Sluijters, Leo Gestel en Piet Mondriaan was Henricus (‘Harrie’) Johannes Kuijten ook een modernist met zowel traditionele als modernistische werken. Harrie Kuijten was een lonely wolf. Tot geen enkele stroming behoorde hij werkelijk. Een individualist uit overtuiging, een onbekende, zelfs ook voor wie hem meenden te kennen. In de vrouwenportretten is hij waarschijnlijk schatplichtig aan de Nederlandse meester in dit genre, Kees van Dongen en Jan Sluijters. Zijn stijl was een mengeling van het impressionisme en het kleurige fauvisme. Zijn handelsmerk is wel de krachtige vormopbouw en zijn kleurgebruik: hij was een colorist in hart en nieren, die op zijn eigen wijze de verworvenheden van het impressionisme als uitgangspunt nam en er een eigen ziel en vorm aan gaf, tot zijn donkere Bergense periode. Afhankelijk van de aard van zijn onderwerp verschilt Kuytens kleurgebruik. Dit kan zeer elementair zijn, gericht op enkele accenten, zoals vaak te zien is in zijn strandgezichten en bloemstillevens, maar wordt geraffineerd in grotere portretten en figuurstukken. Omdat Kuyten altijd geboeid was door de menselijke figuur schilderde hij ook feesten en kleurige marktscènes, maar vooral strandgezichten, waarin hij de zonnige kant van het leven schildert met prachtige luchten en golvende branding. In 1921 verliet Kuyten de hoofdstad om weer te reizen naar onder meer Parijs, Wenen en Boedapest. In Parijs gebeurde het begin van de vorige eeuw. Op het atelier van Le Fauconnier tekende Kuyten samen met zijn Nederlandse collega’s Carel Willink, Wim Schuhmacher en Gerrit van Yperen naar naakten, die in een enkele contourlijn werden neergezet. In Kuytens schilderwerk werd, naast de introductie van het nieuwe palet, de vlotte tekenachtige lijn ingewisseld voor een ruige penseelvoering met breed opgezette vormen en verwaarlozing van details. Wenen fascineerde door de manier waarop Klimt vrouwen portretteerde en door wat Harrie had gehoord van Jan Toorop en de Weense School, Boedapest was spotgoedkoop voor west Europeanen en alleen daarom al interessant. Hij maakte vooral nadien prachtige werken van orkestjes; een fascinatie die hij vast zou houden. Na deze reizen is hij uiteindelijk in Schoorl, Griet, terecht te komen. Harrie wordt door sommigen gerekend tot de Bergsense School maar volgens sommigen was de tijd van de Bergense School na 1925 voorbij. Ontegenzeggelijk werd hij beïnvloed door de plaatsgenoten. Hier komt hij Fauconnier ook weer tegen. Ook trok hij in Bergen op met schilders als Arnout Colnot en Leo Gestel. Het werk van Harrie Kuyten is inderdaad rondom de jaren dertig donkerder en de vormen groter maar ontegenzeggelijk heeft het een eigen karakter; net als de schilder zelf.  Stotteraar Kuijten had een sterk individualistische kant die hem ervan weerhield een actieve rol te spelen in het woelige kunstleven van die jaren. Hij was echter nuchter genoeg om niet zijn rug te keren naar de verschillende kunstenaarsverenigingen. Hij was lid van Arti et Amicitiae, de Onafhankelijken (waar hij in 1916 voor het eerst naar buiten trad met zijn werk), De Hollandse Kunstenaarskring en het Kunstenaars Centrum Bergen. Kuyten was altijd bang dat ze hem een bepaalde stijl wilden opdringen. In menig interview benadrukte hij dat hij bij geen enkel ‘-isme’ of stroming wenste te worden ingedeeld. Waarvan Akte. Zijn werk is onder meer te vinden in de collectie van het Museum Kranenburgh te Bergen NH en de Rijkscollectie.


Harrie Kuyten was a graphic artist, painter, draftsman, lithographer and woodcarver from Utrecht. Kuyten was a student at the Academy of Fine Arts in Antwerp and received the Royal Subsidy for three years. After many wanderings through Europe, he settled in Amsterdam and later in Schoorl. Raoul Hynckes found in Kuyten ‘an ideal travelling companion’ and a ‘very talented painter’: I have known few painters who have worked as conscientiously as Harrie. In the shadow of the most important Dutch modernists at the beginning of the twentieth century such as Kees van Dongen, Jan Sluijters, Leo Gestel and Piet Mondriaan, Henricus (‘Harrie’) Johannes Kuijten was also a modernist with both traditional and modernist works. Harrie Kuijten was a lonely wolf. He did not really belong to any movement. An individualist by conviction, unknown, even to those who thought they knew him. In his portraits of women, he probably owes a debt to the Dutch masters in this genre, Kees van Dongen and Jan Sluijters. His style was a mixture of Impressionism and colourful Fauvism. His trademark is the powerful composition of forms and his use of colour: he was a colourist through and through, who took the achievements of Impressionism as a starting point in his own way and gave it his own soul and form, until his dark Bergen period. Kuyten’s use of colour varies depending on the nature of his subject. This can be very elementary, focused on a few accents, as can often be seen in his beach scenes and flower still lifes, but is refined in larger portraits and figure pieces. Because Kuyten was always fascinated by the human figure, he also painted parties and colourful market scenes, but mainly beach scenes, in which he paints the sunny side of life with beautiful skies and rolling surf. In 1921, Kuyten left the capital to travel again to places such as Paris, Vienna and Budapest. The beginning of the previous century took place in Paris. At the studio of Le Fauconnier, Kuyten, together with his Dutch colleagues Carel Willink, Wim Schuhmacher and Gerrit van Yperen, drew nudes, which were rendered in a single contour line. In Kuyten’s painting, in addition to the introduction of the new palette, the smooth, drawing-like line was exchanged for a rough brushwork with broadly set forms and neglect of details. Vienna fascinated him because of the way in which Klimt portrayed women and because of what Harrie had heard of Jan Toorop and the Viennese School, Budapest was dirt cheap for Western Europeans and interesting for that reason alone. He made beautiful works of orchestras in particular afterwards; a fascination that he would retain. After these travels he eventually ended up in Schoorl, Griet. Harrie is considered by some to belong to the Bergen School, but according to some the time of the Bergen School was over after 1925. He was undeniably influenced by his fellow townspeople. Here he meets Fauconnier again. He also hung out with painters such as Arnout Colnot and Leo Gestel in Bergen. Harrie Kuyten’s work is indeed darker around the thirties and the shapes larger, but it undeniably has its own character; just like the painter himself. Kuijten, a stammerer, had a strongly individualistic side that prevented him from playing an active role in the turbulent art world of those years. However, he was sober enough not to turn his back on the various artists’ associations. He was a member of Arti et Amicitiae, the Onafhankelijken (where he first appeared with his work in 1916), De Hollandse Kunstenaarskring and the Kunstenaars Centrum Bergen. Kuyten was always afraid that they wanted to impose a certain style on him. In many interviews he emphasized that he did not want to be classified under any ‘-ism’ or movement. Whereof Akte. His work can be found in the collection of the Museum Kranenburgh in Bergen NH and the Rijkscollectie.


Text: Lyklema Fine Art