Willem Adriaan van Konijnenburg (Den Haag 1868 – Den Haag 1943)

RKD Research Willem van Konijnenburg

De kunst boeide Van Konijnenburg al op jeugdige leeftijd, en zijn ouders hebben hem daarin steeds gestimuleerd. Als 17-jarige deed hij een zomercursus aan de Haagse Academie van Beeldende Kunsten (1881) en nam daarna lessen bij de tekenleraar J.C. d’Arnaud Gerkens (1882-1884). Daarnaast was de jonge Van Konijnenburg geregeld te vinden in de ateliers van door hem bewonderde meesters van de Haagse School, waar hij hun de kunst probeerde af te kijken. Vanaf mei 1884 volgde Van Konijnenburg de opleiding voor de MO-akte tekenen aan de Academie van Beeldende Kunsten. Nadat hij deze in oktober 1886 had behaald, ging hij lesgeven aan privé-leerlingen. In de jaren tachtig en het begin van de jaren negentig van de 19de eeuw oriënteerde hij zich op de impressionisten van de Haagse School, maar toen succes uitbleef legde hij zich toe op het classicisme. De grote meesters van de Italiaanse renaissance, zoals Leonardo da Vinci en Michelangelo en later Botticelli, waren zijn inspiratiebron. Hij werd lid van het Schilderkundig Genootschap ‘Pulchri Studio’ en de Haagsche Kunstkring. Van Konijnenburgs landelijke doorbraak volgde in 1917, toen hij dertig werken uit de periode 1910-1917 liet zien in een omvangrijke tentoonstelling in Kunstzaal Kleykamp in Den Haag. Voortaan werd Van Konijnenburg in één adem genoemd met de groten uit de Nederlandse kunstwereld als Jan Toorop en Antoon Derkinderen en Richard Roland Holst. In de loop van de jaren twintig kreeg Van Konijnenburg – toen ruim vijftig jaar oud – de gelegenheid zich op een ander terrein van de kunst te bewijzen. Hem vielen opdrachten voor grote monumentale kunstwerken ten deel. Zo werkte hij aan de beglazing van het koor van de Nieuwe Kerk in Delft (1924-1936), en ontwierp hij een reeks wandtapijten voor de aula van de Rijksuniversiteit te Utrecht (1933-1941). De laatste jaren van Van Konijnenburgs leven staan vrijwel geheel in het teken van de monumentale opdrachten.


Van Konijnenburg was fascinated by art from an early age, and his parents always encouraged him in this. At the age of 17, he took a summer course at the Hague Academy of Fine Arts (1881) and then took lessons from the drawing teacher J.C. d’Arnaud Gerkens (1882-1884). In addition, the young Van Konijnenburg could regularly be found in the studios of masters of the Hague School whom he admired, where he tried to copy their art. From May 1884, Van Konijnenburg followed the training for the MO drawing certificate at the Academy of Fine Arts. After he had obtained this in October 1886, he started teaching private students. In the eighties and early nineties of the 1800s, he oriented himself towards the impressionists of the Hague School, but when success failed to materialize, he devoted himself to classicism. The great masters of the Italian Renaissance, such as Leonardo da Vinci and Michelangelo and later Botticelli, were his source of inspiration. He became a member of the ‘Pulchri Studio’ painters’ society and the Haagsche Kunstkring. Van Konijnenburg’s national breakthrough came in 1917, when he showed thirty works from the period 1910-1917 in a major exhibition in Kunstzaal Kleykamp in The Hague. From then on, Van Konijnenburg was mentioned in the same breath as the greats from the Dutch art world, such as Jan Toorop and Antoon Derkinderen and Richard Roland Holst. In the course of the twenties, Van Konijnenburg – then over fifty years old – was given the opportunity to prove himself in another field of art. He was awarded commissions for large monumental works of art. For example, he worked on the glazing of the choir of the Nieuwe Kerk in Delft (1924-1936), and he designed a series of tapestries for the auditorium of the State University of Utrecht (1933-1941). The last years of Van Konijnenburg’s life were almost entirely devoted to monumental commissions.


Foto: RKD Den Haag